Overgenomen uit Trouw door Nicolien van Doorn − 28/08/11
Het is zorgwekkend dat oude mensen vereenzamen omdat ze de deur niet meer uitkomen. Dat de voedselprijzen zijn gestegen. Dat groenten en fruit niet lekker zijn vanwege onrijp, waterig of bespoten – of alle drie tegelijk. Dat kinderen denken dat aardappels in zakken groeien en frambozen in bakjes. Iedereen klaagt over dit soort zaken, maar een oplossing hoor je nooit. Terwijl die toch voor de hand ligt: een volkstuin!
Wie ‘m al heeft, weet hoe heilzaam zo’n tuin is. Ik kan me niet voorstellen dat er ook maar één volkstuinder is die last heeft van eenzaamheid; het enige waarover je ze wel eens hoort mopperen is dat ze zoveel aanspraak hebben, dat ze nauwelijks nog aan spitten en wieden toekomen. Verder eten zij en de rest van hun familie het hele jaar groente en fruit uit eigen tuin voor de spotprijs van een paar honderd euro: de huur van de tuin en wat zakjes zaad. Die groenten en vruchten zijn bovendien onbespoten en kakelvers. En de kinderen van volkstuinders? Die zien met eigen ogen waar aardappels en frambozen vandaan komen.
In Nederland liggen ongeveer 240.000 volkstuinen, verspreid over een stuk of duizend complexen en parken. Er zijn parken met alleen moestuinen, maar er zijn ook ‘gemengde’ waarin siertuinen welkom zijn. Er zijn er waar je niet mag overnachten en er zijn er waar dat wel mag. Op veel tuincomplexen worden bovendien activiteiten georganiseerd waar je al dan niet aan mee kunt doen. Heb je besloten om een volkstuin te huren, dan is het dus verstandig om er eerst een paar van dichtbij te bekijken. Lees ook de reglementen, want iedere volkstuin heeft zo zijn eigen ge- en verboden.
De volkstuin zoals wij die kennen is rond 1840 ontstaan, toen de industrialisering opkwam en een groot deel van de bevolking naar de stad trok. Charitatieve stichtingen verhuurden stukjes grond aan de allerarmste fabrieksarbeiders waarop ze aardappelen en groenten konden verbouwen. Behalve dat die zo het hele jaar door te eten hadden, hoopten hun weldoeners dat ze door in de tuin te werken van de drank af zouden blijven. Toen er tijdens de Eerste Wereldoorlog een tekort aan voedsel ontstond, gaf de regering de gemeenten het advies om stukken grond beschikbaar te stellen waarop mensen voedsel konden verbouwen. De regels werden geleidelijk aan versoepeld en behalve eetbare gewassen mochten de tuinders nu ook bloemen kweken en een huisje neerzetten om hun gereedschap in op te bergen. In de Tweede Wereldoorlog gingen de bloemen er natuurlijk weer uit en werd iedere vierkante centimeter benut voor het telen van groenten en aardappelen. Maar naarmate de welvaart in de jaren vijftig toenam, maakten veel tuinders opnieuw een plekje vrij voor bloemen en zetten ze een kookstelletje in het schuurtje, zodat ze niet meer naar huis hoefden voor de warme hap.
Aan het eind van de vorige eeuw zag het er somber uit voor de volkstuin, die gezien werd als een oubollige bezigheid voor gepensioneerde mannen met klompen en een pet. Door ‘natuurlijk verloop’ dunde hun aantal zienderogen uit, zodat veel tuincomplexen half leeg kwamen te staan of opgedoekt werden. Maar kijk eens aan: de laatste jaren is de volkstuin helemaal terug van weggeweest! Veel complexen hebben zelfs een wachtlijst die zo lang is, dat het jaren kan duren voordat je een tuintje kunt bemachtigen. Een belangrijke reden voor deze opleving is dat een volkstuin goed is voor de gezondheid. Dat zeg ik niet zomaar, dat zeg ik omdat wetenschappers hebben ontdekt dat de gezondheid van oudere mensen (lees: boven de 62 jaar) positief beïnvloed wordt door hun volkstuin. Oudere tuinders blijken minder gezondheidsklachten te hebben, ze gaan minder vaak naar de huisarts en voelen zich minder eenzaam.
Wie wel een volkstuin wil maar niet durft omdat hij geen verstand heeft van tuinieren, kan gerust zijn: je leert het vanzelf, want in al die tuinen om je heen kun je zien hoe het moet. Je ziet dat de buren de bonen opbinden aan staken en dat ze dille tussen de tuinbonen zetten tegen luis. En zelfs als je dat niet ziet, stromen de adviezen vanzelf binnen. Ervaren volkstuinders vinden het heerlijk om jou te zien klungelen en vertellen maar al te graag hoe het wél moet. Ze zullen je erop wijzen dat je de slazaadjes niet allemaal in één keer in de grond moet stoppen, maar met tussenpozen van een paar weken. Dat de andijvie er nu echt uit moet omdat hij anders doorschiet. Dat uien en bieten gerust bij elkaar mogen staan, maar dat je venkel niet bij stambomen moet zetten en koolplanten niet tussen de aardbeien. Voordat je het weet ben je net zo ervaren als zij en kun je je pas verworven kennis bij andere onzekere nieuwkomers kwijt.
Zo, dat waren de voordelen van de volkstuin. En dan nu de nadelen. Het grootste nadeel is dat een volkstuin niet bij je huis ligt en dat je er dus heen moet. En niet af en toe, maar vrij vaak, want vooral een moestuin is best arbeidsintensief. Trek in de zomermaanden gerust vier tot zes uur per week uit voor onderhoud. En denk je dat je klaar bent omdat je tuin er eindelijk netjes bijligt, dan mag je meehelpen met de algemene onderhoudsklussen waarvoor iedereen wordt ingeroosterd, zoals heggen knippen en paden onkruidvrij houden. En nee, met zomervakantie kun je niet. Tenzij je iemand vindt die je volkstuin zo lang wil bijhouden. Eén troost: er zijn volkstuinen waar je in zo’n geval niets hoeft te regelen omdat de buren uit zichzelf jouw tuin in de gaten houden.
Maar dat is, net als bij de buren thuis, een kwestie van geluk.